Doorslapen en borstvoeding

Zodra een kindje geboren wordt, wordt de vraag ‘slaapt hij al door?’ al snel
gesteld. Dit geeft duidelijk wat de verwachtingen zijn in de maatschappij en onze
cultuur ten aanzien van het slaapgedrag van een kind.
Hoewel de norm is dat een moeder in ieder geval begint met borstvoeding is dit in
strijd met de kennelijke waarde die gehecht wordt aan het doorslapen. Het is
namelijk vanuit fysiologisch oogpunt heel duidelijk dat (jonge) kinderen nog niet in
staat kunnen worden geacht door te slapen. Hierbij komt dat dit ook helemaal niet
noodzakelijk is en zelfs onwenselijk is.
Echter, de waarden en normen in onze westerse (Nederlandse) cultuur staan hier
veelal haaks op en maken toch dat het niet doorslapen van een kind en het geven
van nachtvoedingen sociaal gezien nog niet erg zijn geaccepteerd.

Fysiologische aspecten

Allereerst moet benadrukt worden dat een mensenbaby als het ware prematuur geboren wordt. Dit heeft te maken met het feit dat hij door het geboortekanaal moet en dit simpelweg te klein is voor een volledig volgroeide baby. De pasgeborene is dus vanaf dag één tot een behoorlijke tijd daarna volledig afhankelijk van anderen. Deze prematuriteit uit zich onder andere door het slecht zelf op temperatuur kunnen blijven. In Nederland (en in andere landen) wordt een kindje daarom aangekleed soms zelfs met voorverwarmde kleren. Vroeger werden baby’s door de moeder op temperatuur gehouden. En in andere delen van de wereld gebeurt dat nog steeds. Het borstgebied van de moeder is namelijk in staat tot thermale synchronisatie, oftewel de temperatuur van de moeder past zich aan de behoefte van het kind. Het warmt de baby op, of het koelt de baby af (bij koorts).

Verder blijkt uit diverse onderzoeken dat een baby die alleen is in een mindere
fysiologische toestand verkeert dan wanneer hij wel in huidcontact is met zijn
moeder. Zo draagt huidcontact onder andere bij aan processen zoals een
regelmatiger ademhaling, versnelde gewichtstoename, stabilisatie van het
hartritme en het zorgt bij de moeder voor een toename in de melkproductie. Het drinken aan de borst zorgt per definitie voor regelmatig en vanzelfsprekend huidcontact tussen moeder en kind.

Vanwege de ‘prematuriteit’ van de baby is ook de hersenmassa nog niet
volgroeid. Om deze te laten ontwikkelen en volgroeien heeft een baby glucose
nodig, dit levert energie aan de hersenen. Menselijke melk heeft het hoogste
suikergehalte van alle melksoorten. Door frequent te voeden is er een continue toevoer van melksuikers naar de snel groeiende hersenen van de baby. Omgekeerd: als voedingen ver uit elkaar liggen, ontstaan er grotere
schommelingen in de bloedsuikerspiegel welke mogelijk nadelig zijn voor de
hersenontwikkeling.

Van invloed op het aantal voedingen is enerzijds de opslagcapaciteit van melk in de borst van de moeder (minder opslagcapaciteit leidt tot meer voedingen),
anderzijds de maagcapaciteit van de baby (een kleinere maag moet vaker gevuld worden dan een grotere maag).

Belang van nachtvoedingen

Als je bedenkt dat een baby in de baarmoeder 24 uur per dag, non-stop toegang
heeft tot voeding en ook non-stop wordt gevoed via de navelstreng, is het niet
meer dan logisch te bedenken dat deze behoefte, zodra het kindje geboren is,
niet ineens weg is. De baby moet leren bij elke voeding iets meer te drinken,
waardoor het weer een tijdje zonder voeding kan. De maagcapaciteit moet de tijd
krijgen te groeien en, zoals we eerder zagen, hebben ook de hersenen een
frequente toevoer van melk met glucose nodig voor de ontwikkeling. Voedingen in
de nacht zijn dus in fysiologisch opzicht noodzakelijk.
Bovendien zijn de tastzin en het zicht de belangrijkste zintuigen van een baby, het
‘binnen bereik zijn’ van de moeder sluit hierop aan. Dit leidt ertoe dat samen
slapen (ook) zeer wenselijk is: het kindje heeft wanneer het wil, toegang tot de
borst. En de borst is dan niet alleen een voedingsbron, maar ook een plek van
koestering en huidcontact met de moeder. Nabijheid van de moeder geeft baby’s
een gevoel van veiligheid. Dit lijkt er voor te zorgen dat baby’s die op verzoek
worden gevoed (zowel overdag als ‘s nachts) in het algemeen minder huilen en
tevredener ogen.

Ook voor de moeder heeft het geven van nachtvoedingen de nodige voordelen.
Frequent voeden zorgt voor een verhoogde prolactinespiegel, hetgeen de
melkproductie op peil houdt. Een verhoogde prolactinespiegel onderdrukt
bovendien de vruchtbaarheid, wat zorgt voor een natuurlijke verlenging van de
periode tussen twee geboorten. En het langdurig, regelmatig geven van
borstvoeding wordt geassocieerd met een verkleinde kans op borstkanker. Met
het oog op de (nacht)rust is het van belang te melden dat die verhoogde
prolactinespiegel ook zorgt voor een verbeterde kwaliteit van de slaap. De
oxytocine die vrijkomt tijdens nachtvoedingen zorgt er bovendien voor dat
moeders ook snel weer in slaap vallen, vrouwen worden er rustig en kalm van.
Op basis van bovenstaande kan dus geconcludeerd worden dat fysiologisch
gezien nachtvoedingen zeer normaal zijn voor baby’s, in ieder geval voor de
eerste zes maanden en mogelijk langer.

Culturele kijk op borstvoeding

 

Door de jaren heen is de kijk op borstvoeding aan grote veranderingen
onderhevig geweest. Met name de vrouwenemancipatie is hierop van invloed
geweest. Borstvoeding werd vanaf de jaren twintig in de vorige eeuw, gezien als iets ouderwets en het voeden van een baby maakte moeders afhankelijk. De borst werd een sekssymbool in plaats van een voedings- en troostbron.

Die zogenaamde afhankelijkheid van moeder richting baby (blijkbaar werd/wordt er niet andersom gedacht), voert nog steeds de boventoon waar het gaat om de keuze voor borstvoeding of kunstmatige zuigelingenvoeding. Het feit dat borstvoeding wordt gezien als ‘keuze’ en niet (meer) als iets dat natuurlijk zo gebeurt, zegt ook al veel over de waarden en normen die er in onze cultuur gelden ten aanzien van (borst)voeding. De WHO adviseert (exclusieve) borstvoeding in ieder geval gedurende de eerste zes maanden. Maar de verantwoordelijkheid om al dan niet daadwerkelijk borstvoeding te geven wordt bij de moeder gelegd. Door die verantwoordelijkheid expliciet bij de moeders te leggen is de sociale omgeving weinig ondersteunend. Zo vindt 40% van de Nederlanders het niet normaal dat een baby in het openbaar aan de borst wordt gevoed, tegenover 90% die het wel normaal vinden als een baby kunstmatige zuigelingenvoeding met een fles krijgt. Borstvoeding is blijkbaar zoiets persoonlijks, dat men er liever niet mee geconfronteerd wordt. Gebrek aan sociale steun leidt ertoe dat er vaak al vroegtijdig met borstvoeding wordt gestopt.

In het algemeen vindt ‘men’ wel dat iedere moeder op zijn minst moet ‘proberen’ om borstvoeding te geven. Ongeveer 80% van de moeders geeft op de eerste dag na de geboorte borstvoeding, maar na drie maanden is dat al gedaald naar 35% en na zes maanden geeft 20% van de moeders borstvoeding. Biologisch gezien is het vreemd te spreken van ‘proberen’. Zoogdieren (en mensen dus ook) zijn namelijk in principe prima in staat om hun jong zelf te voeden. Een falende borstvoeding is dus ook eerder gevolg van culturele invloeden dan biologische. Hoe tegenstrijdig het ook klinkt, door borstvoeding consequent ‘de beste’ voeding te noemen, wordt het op een voetstuk geplaatst dat voor veel mensen onbereikbaar lijkt of waardoor het in ieder geval lijkt alsof het veel moeite kost om het te bereiken. Veel mensen kiezen daarom voor ‘het normale’, wat in onze cultuur vaak de kunstmatige zuigelingenvoeding is.

Een laatste zeer belangrijk cultureel aspect is de autonomie van de moeder. In
onze cultuur wordt ontzettend veel waarde gehecht aan de autonomie van de
moeder ten opzichte van haar baby. Door continu beschikbaar te ‘moeten’ zijn
voor de behoeften van de baby ervaart de moeder een gebrek aan vrije tijd,
gezelligheid (apart moeten gaan zitten voor een voeding of kolven), flexibiliteit en nachtrust. Deze ervaring zorgt ervoor dat een moeder liever op schema voedt en het voeden zelfs aan anderen overlaat door middel van kunstmatige
zuigelingenvoeding.

Opvattingen over nachtvoedingen en doorslapen

Niet alleen de autonomie van de moeder vinden we belangrijk, ook de
zelfstandigheid en onafhankelijkheid van een kind wordt al vanaf de vroege
kinderjaren gestimuleerd. Dit begint al met ideeën over slapen, troosten en
verwennen. Hieruit volgt automatisch dat doorslapen in een eigen bedje als zeer
wenselijk wordt beschouwd, evenals het zelf in slaap moeten kunnen vallen.
Nachtvoedingen en veel voedingen gedurende de dag, worden alleen
noodzakelijk geacht voor zeer jonge baby’s. Het aan de borst troosten van een
huilende baby wordt gezien als verwennen.

Richtlijnen van consultatiebureaus en geadviseerde literatuur bekrachtigen
bovengenoemde standpunten, welke vervolgens sterk borstvoedings-
ondermijnend werken.
Concluderend kan dus gesteld worden dat kunstmatige zuigelingenvoeding
getalsmatig de norm is in Nederland (meer mensen geven op lange termijn
kunstmatige zuigelingenvoeding dan borstvoeding) en wordt hiermee als
‘gewoner’ gezien dan borstvoeding. De gedachte van autonomie van moeder en
kind stimuleert het apart slapen en in slaap vallen, hetgeen nadelig werkt voor de
borstvoeding dan wel de moedermelkproductie.
Hoewel dus fysiologisch is aangetoond dat het normaal is dat baby’s niet
doorslapen en wel behoefte hebben aan nachtvoedingen, wordt dit door ‘de
maatschappij’ niet gesteund. Langer of meerdere nachtvoedingen geven is
maatschappelijk gezien niet de norm.

Bronnen

Katherine Dettwyler: De nacht doorslapen, zoals bewerkt en vertaald door borstvoeding.com, 2001

Femke van Roozendaal-Hendrikx: Nachtvoedingen, fysiologisch en ook sociologisch?, 2010